In de eerste jaren van haar
leven heb ik mijn dochter de ervaring willen meegeven dat de wereld goed is.
Die behoefte kreeg extra urgentie tegen de achtergrond van mijn handicap, want
met een moeder in een rolstoel kan de wereld erg bedreigend zijn. Een lekke band, een slippend wiel in de sneeuw,
een lift die weigert, een ontoegankelijk gebouw, een rolstoelstoring, het waren momenten waarop haar veiligheid even scheen in te storten. Het liefst rende ze dan van mij en mijn kwetsbaarheid weg.
Door de jaren heen heb ik
haar proberen te tonen dat er voor elk probleem een oplossing is en dat er
altijd mensen zijn die graag willen helpen. Inmiddels is ze zes
(correctie, bijna zeven!) en roept ze zelf bij ongemakkelijke omstandigheden heel beslist: ”Het komt altijd weer goed!” Ze is duidelijk
in haar nopjes met het feit dat ze haar angst heeft weten te transformeren tot vertrouwen.
Als bijkomende bonus hoop ik
dat ze ook heeft leren inzien dat het geen schande is om hulp te vragen of te
krijgen. In een maatschappij die autonomie overwaardeert is dat niet vanzelfsprekend.
Al te makkelijk wordt hulp vragen gezien als een ongewenste vorm van afhankelijkheid
en hulp aanbieden als fout medelijden. In onze maatschappij word je vooral
geacht op je eigen poten te staan.
Deze opvatting lijkt een
afspiegeling van Darwins ideeën over evolutie en de rol van natuurlijke
selectie daarin. Darwin legt daarbij vooral de nadruk op grotere overlevingskansen
voor organismen en soorten die zich het best kunnen aanpassen aan hun omgeving.
Meer intelligentie, betere camouflage of beter vluchtgedrag zijn daar goede
voorbeelden van. Het gevaar is echter dat deze visie leidt tot het idee dat het
bij evolutie vooral gaat om competitie, om “het recht van de sterkste”. Binnen
dat concept is alles wat de sterke, zelfstandige mens aantast, bedreigend.
De Rus Peter Kropotkin
(1842-1921) biedt in zijn boek Mutual Aid (Wederzijdse Hulp) een alternatieve
visie op evolutie door te benadrukken dat de belangrijkste factor die evolutie
bevordert niet competitie is maar samenwerking. Juist die soorten die in staat
zijn tot wederzijdse hulp, hebben de beste kansen om zich te weren tegen
gevaren uit de omgeving. Het is interessant dat Kropotkin de staat - of elke andere
vorm van autoriteit – daarbij ziet als een obstakel dat mensen belet om tot
deze samenwerking te komen; omdat de staat voor ieder van ons zorgt, hoeven we
niet meer voor elkaar te zorgen. Dat geeft te denken over de verzorgingsstaat waarin
wij leven. Ondanks de vele overduidelijke voordelen, zou het een nadeel kunnen
zijn dat het heeft bijgedragen aan de illusie dat we elkaar niet nodig hebben. In
een staat die je verzorgt van wieg tot graf verdwijnt makkelijker uit het zicht
dat kwetsbaarheid en afhankelijkheid intrinsieke gegevens van het menselijk
bestaan zijn. Als dat niet meer wordt herkend liggen schaamte en schande op de
loer als je de hulp van een ander toch nodig blijkt te hebben.
De wereld is goed. Dat wordt
mij en mijn kind keer op keer getoond door de vele loslopende engelen die wij ontmoeten. Ze zitten verstopt in bouwvakkers, platpratende Amsterdammers, nuffige dames, puberende tieners, moeders met te volle handen en mensen zonder tijd. In de
hulp die zij mij bieden vind ik - in dankbaarheid - mijn eigen zelfstandige ik terug. En mijn dochter haar vertrouwen in de wereld.