Poepen en plassen. Mensen zonder
fysieke beperking praten er volgens mij nauwelijks over. Ik kan me
in ieder geval niet heugen dat ik vroeger met vriendinnen sprak over mijn wc-gang. Maar ik kan
u verzekeren, dat ligt heel anders bij mensen met een handicap die hen in
toenemende mate immobiel maakt. Onder hen is poepen en plassen een
gespreksonderwerp dat met stip op één staat. Niet omdat wij plots de humor van
een vierjarige terugwinnen, noch omdat het hebben van een handicap vulgair
maakt, maar omdat het werkelijk een hachelijke kwestie is. Want zoals iedereen weet:
Als je moet, dan moet je, maar wat als je dan niet kan?
In mijn geval tob ik al een tijdje met mijn
transfers naar de wc. Het gaat nog net, maar ik voel me in toenemende mate
wankel en daardoor niet veilig. Ik ben bang dat ik val en voor alle
consequenties die dat met zich mee kan brengen. Dus ben ik al maanden op
zoek naar een oplossing. Eerder al schreef ik over de passing met een lift
die het mogelijk zou maken om toch zonder hulp naar de wc te kunnen blijven gaan. Maar dat
was een jammerlijke ervaring. (Lees hier over mijn ervaring met de handi-move plafondlift)
Daarom heb ik ditmaal mijn heil in
medische hoek gezocht. Warm gemaakt door een vriendin die jarenlang
blijmoedig
een verblijfskatheter heeft gedragen en daarna door een operatie aan
haar blaas
is voorzien van een extra plasuitgang door de navel (waar je dan een
slangetje
in kan steken om je blaas mee te legen, zonder dat er permanent een
katheter in
je lijf zit) ben ik me eens in het onderwerp gaan verdiepen. Je staat
versteld
van de wereld aan plasmogelijkheden die dan opengaat. Maar een mens moet
kiezen, en omdat ik op dit moment in mijn leven geen zware operatie wil
ondergaan, leek het me wel wat om een affaire met een suprapubische
buikkatheter
aan te gaan. Bij de SUBUKA (geef het ding een naam en je hebt een
relatie) maken
ze door je buikwand, vlak onder je navel, een sneetje en daar wordt de
katheter ingeduwd. Kwestie van plaatselijk verdoven en even tanden op
elkaar.
Aan het uiteinde van het slangetjes dat dan door je buik naar buiten
steekt
(onwillekeurig denk je toch dat alleen vrouwen met penisnijd dit doen)
doen ze
een ventiel dat open en dicht kan, waardoor je geen (been)zak hoeft te
dragen,
maar gewoon controle houdt over je blaas en ‘m zelf leegt wanneer dat
nodig is. In een limonadefles terwijl je in de auto zit, bijvoorbeeld.
Want
dat is het grote voordeel. Je kunt voortaan altijd en overal op een
ongeziene
en discrete wijze plassen. Voor mij is dat het equivalent van de hemel.
Maar mijn uroloog had een ander plan. Waarom
niet eerst beginnen met een urethrale katheter? Die gaat door de plasbuis. Dan
hoef je geen wondje te maken en kan er ook niks gaan infecteren. En als
ik dat deed kon hij het meteen regelen. Ik was er nu toch en het was een
fluitje van een cent... En zo kwam het dat ik me liet verleiden tot een
affaire met een andere katheter. En negeerde ik volkomen dat ik eerder had
bedacht dat het met een zittend leven misschien niet zo fijn is, altijd een
slangetje tussen je benen. Zeker niet als je jezelf steeds half laat vallen in
je rolstoel als je gaat zitten, en schuivende transfers maakt om niet op te
hoeven staan....
Twee dagen waren wij samen. Het was een
heftig samenzijn. Ik voelde me aan het eind van de tweede dag alsof ik seks had
gehad met tien mannen (maar dan zonder de lol die daar wellicht nog aan vast
kan zitten) en drie kinderen achter elkaar had gebaard. Ik heb zonder
spijt afscheid genomen van UREKA en hem resoluut uit mijn getormenteerde blaas
getrokken, die acuut stopte met krampen en weer gewoon blaas werd. Ik wacht nu
met smart op SUBUKA. Hopelijk worden wij niet te lang gescheiden gehouden door
een wachtlijst, en leven wij daarna nog lang en stabiel samen.
Weblog van vrouw (50) met spierziekte FSHD. Zij beschouwt kritisch de maatschappelijke beeldvorming rond handicap en ziekte en houdt zich bezig met moderne vraagstukken rond medische ethiek en de maakbare samenleving.
maandag 19 juni 2017
zondag 11 juni 2017
Geen werk
Geen idee
in welk programma, of op welke zender, maar in de auto dat zeker, hoor ik een
gesprek over werk en het belang ervan. Het valt me op dat iedereen het altijd roerend
met elkaar eens is op dit punt. Wellicht dat de platitudes zich daarom in rap tempo opstapelen: Werk geeft zin. Door
werk draag je bij aan de wereld. Werk maakt persoonlijke groei mogelijk. Niet
werken maakt depressief en zondert je af van de wereld. Echt? Dan moet er iets
ernstig met mij mis zijn, want ik geloof dat ik floreer in mijn
arbeidsongeschikt verklaard bestaan. En als ik zo eens om mij heen kijk, meen ik
dat het voor veel mensen goed zou zijn om verlost te worden uit de rat race van
het arbeidzame leven.
Maar het tegendeel gebeurt. Tegenwoordig worden zelfs mensen met een arbeidsbeperking weer de arbeidsmarkt op geduwd, ook al viert schaarste daar hoogtij. Werken moet, werken is goed! Vandaar dat op 1 januari 2015 de Participatiewet in werking is getreden. Mensen met een arbeidsbeperking moeten sindsdien zoveel mogelijk werk vinden bij een gewone werkgever. Meedoen is het devies en participeren is een modewoord geworden dat overal klinkt.
Vanuit het standpunt van de overheid, binnen het huidige systeem bekeken, kan ik dat volgen. Maar dat de Participatiewet ook gulzig omarmd wordt door gehandicaptenorganisaties en beijveraars van een inclusieve samenleving (1), daar snap ik veel minder van. Het is immers overduidelijk dat dit ‘meedoen’ niet meer of minder betekent dan gedwongen meedraaien in van bovenaf opgelegde standaarden die amper ruimte laten voor individualiteit en eigenheid. Participeren is een mooi woord voor gedwongen assimileren. En het lijkt mij heel gezond daar ernstige bedenkingen bij te hebben. Zeker als het systeem waar mensen in moeten voegen draait om opvattingen die betaald werk tot de spil van het bestaan maken, en die daardoor – ongewild maar onafwendbaar - mensen die nooit een betaalde baan zullen krijgen afschilderen als vreugdeloze stakkers die niets bijdragen aan de wereld en een ledig bestaan leiden.
Maar ook het feit dat werk pas als werk gezien wordt, als het verzet wordt bij een ‘gewone’ werkgever, zou kritiek moeten oproepen. Want waarom zou andersoortig werk, bijvoorbeeld werk in een dagbesteding of in een gesubsidieerde baan, minder waard zijn dan bij een gewóne werkgever? Waarom wordt alles wat ik – en met mij andere Wajongers, WIA’ers en WAO’ers - toevoeg door middel van vrijwillig werk, niet gezien als werk? Waarom wordt alles afgemeten aan economische, door geld bepaalde standaarden, in plaats van naar de waarde die een individuele inspanning aan een samenleving toevoegt.
Juist gehandicaptenorganisaties en pleitbezorgers van inclusieve samenlevingen zouden zich hard moeten maken voor een andere plaats van arbeid in ons leven. Juist zij zouden niet moeten meebewegen in de oproep van meedoen, zolang de mainstream van onze maatschappij niet is ingericht naar menselijke maar naar economische standaarden. Ze zouden zich hartgrondig moeten verzetten tegen de suggestie dat je leven pas wat waard is als je kunt doen wat iedereen doet, want wat iedereen doet is niet altijd nastrevenswaardig. In plaats van inzetten op de Participatiewet om iedereen aan het werk te krijgen, zouden er gepleit moeten worden voor waardering van ieders unieke bijdrage aan de wereld. Niet werk, noch geld is wat de mens uiteindelijk vreugde geeft en aanzet tot ontwikkeling, maar het krijgen van ruimte om te mogen zijn wie je bent en om bij te kunnen dragen naar eigen vermogen en kwaliteit.
Om inclusie (meedoen) te bevorderen zouden geld en arbeid tot op zekere hoogte ontkoppeld moeten worden. Dat kan door invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen. Zo'n inkomen bevordert niet alleen gelijkheid, maar maakt werk weer tot wat het zou moeten zijn: een individuele passende bijdrage aan het laten floreren van iedereen. Niet omdat het moet, maar omdat bijdragen en meedoen iets is wat mensen van nature doen. Ieder op zijn eigen wijze. Geld hoort daarin niet de uitsluitende, noch de insluitende factor te zijn.
(1) Inclusie betekent de insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten.
Informatie over het basisinkomen: http://basisinkomen.nu/obi/
Leestip over basisinkomen: https://www.bol.com/nl/f/gratis-geld-voor-iedereen/9200000031661890/
Maar het tegendeel gebeurt. Tegenwoordig worden zelfs mensen met een arbeidsbeperking weer de arbeidsmarkt op geduwd, ook al viert schaarste daar hoogtij. Werken moet, werken is goed! Vandaar dat op 1 januari 2015 de Participatiewet in werking is getreden. Mensen met een arbeidsbeperking moeten sindsdien zoveel mogelijk werk vinden bij een gewone werkgever. Meedoen is het devies en participeren is een modewoord geworden dat overal klinkt.
Vanuit het standpunt van de overheid, binnen het huidige systeem bekeken, kan ik dat volgen. Maar dat de Participatiewet ook gulzig omarmd wordt door gehandicaptenorganisaties en beijveraars van een inclusieve samenleving (1), daar snap ik veel minder van. Het is immers overduidelijk dat dit ‘meedoen’ niet meer of minder betekent dan gedwongen meedraaien in van bovenaf opgelegde standaarden die amper ruimte laten voor individualiteit en eigenheid. Participeren is een mooi woord voor gedwongen assimileren. En het lijkt mij heel gezond daar ernstige bedenkingen bij te hebben. Zeker als het systeem waar mensen in moeten voegen draait om opvattingen die betaald werk tot de spil van het bestaan maken, en die daardoor – ongewild maar onafwendbaar - mensen die nooit een betaalde baan zullen krijgen afschilderen als vreugdeloze stakkers die niets bijdragen aan de wereld en een ledig bestaan leiden.
Maar ook het feit dat werk pas als werk gezien wordt, als het verzet wordt bij een ‘gewone’ werkgever, zou kritiek moeten oproepen. Want waarom zou andersoortig werk, bijvoorbeeld werk in een dagbesteding of in een gesubsidieerde baan, minder waard zijn dan bij een gewóne werkgever? Waarom wordt alles wat ik – en met mij andere Wajongers, WIA’ers en WAO’ers - toevoeg door middel van vrijwillig werk, niet gezien als werk? Waarom wordt alles afgemeten aan economische, door geld bepaalde standaarden, in plaats van naar de waarde die een individuele inspanning aan een samenleving toevoegt.
Juist gehandicaptenorganisaties en pleitbezorgers van inclusieve samenlevingen zouden zich hard moeten maken voor een andere plaats van arbeid in ons leven. Juist zij zouden niet moeten meebewegen in de oproep van meedoen, zolang de mainstream van onze maatschappij niet is ingericht naar menselijke maar naar economische standaarden. Ze zouden zich hartgrondig moeten verzetten tegen de suggestie dat je leven pas wat waard is als je kunt doen wat iedereen doet, want wat iedereen doet is niet altijd nastrevenswaardig. In plaats van inzetten op de Participatiewet om iedereen aan het werk te krijgen, zouden er gepleit moeten worden voor waardering van ieders unieke bijdrage aan de wereld. Niet werk, noch geld is wat de mens uiteindelijk vreugde geeft en aanzet tot ontwikkeling, maar het krijgen van ruimte om te mogen zijn wie je bent en om bij te kunnen dragen naar eigen vermogen en kwaliteit.
Om inclusie (meedoen) te bevorderen zouden geld en arbeid tot op zekere hoogte ontkoppeld moeten worden. Dat kan door invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen. Zo'n inkomen bevordert niet alleen gelijkheid, maar maakt werk weer tot wat het zou moeten zijn: een individuele passende bijdrage aan het laten floreren van iedereen. Niet omdat het moet, maar omdat bijdragen en meedoen iets is wat mensen van nature doen. Ieder op zijn eigen wijze. Geld hoort daarin niet de uitsluitende, noch de insluitende factor te zijn.
(1) Inclusie betekent de insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten.
Informatie over het basisinkomen: http://basisinkomen.nu/obi/
Leestip over basisinkomen: https://www.bol.com/nl/f/gratis-geld-voor-iedereen/9200000031661890/
Abonneren op:
Posts (Atom)